Unité 34 Nederlands - Frans

INVULOEFENING

Vul de gaten in. Druk dan op "Antwoord controleren" om je antwoorden te controleren.
l' (m.) : de herfst
en : in de herfst
un : een bos
la : het platteland
à la : op het platteland, op de buiten
bonne : veel geluk
une : een sok
un : een paard
un : een varken
un : een haan
l' (m.) : de zomer
en : in de zomer
l' (v.) : Europa
une (d'un ) : een blad (van een boom)
la : Vlaanderen
une : een bloem (plant)
l' (m.) : de winter
() : minder (warm)
une : een berg
la : de natuur
la : de sneeuw
Il y a de la . : Er is sneeuw.
une : een kip
le : de lente
au : in de lente
se : wandelen
(prenez-vous)? : Wat (neemt u)?
le : de zon
Il y a du . : Er is zon. De zon schijnt.
: iedereen
une : een koe
le : de wind
Il y a du . : Er is wind. Het waait.
un : een reis
la : Wallonië