Unité 28 Nederlands - Frans

INVULOEFENING

Vul de gaten in. Druk dan op "Antwoord controleren" om je antwoorden te controleren.
: wachten (op), verwachten
le : de chocolade
: akkoord, oké, goed
un : een dessert, nagerecht
: horen
avoir de () : zin hebben in (peren)
avoir : honger hebben
il () : men moet (werken),
une : een keer, maal
, (l'h) : gelukkig
: ziek
un : een zieke
, : ongelukkig
? : waarom?
chose (m.) : iets
(Tu fais) ? : Wat (doe je)?
ne... : niets
Je ne fais . : Ik doe niets.
une : een boterham
: vinden
la : het vlees