Unité 24 Nederlands - Frans

INVULOEFENING

Vul de gaten in. Druk dan op "Antwoord controleren" om je antwoorden te controleren.
: kopen
: opletten, oppassen
(je vais) (village) : (ik ga) naar het (dorp)
(à + les) : (ik geef de cd) aan de (kinderen)
une : een banaan
! : Bravo! Geweldig!
une : een wortel (groente)
un : een paddenstoe
: begrijpen, verstaan
un : een vrucht, stuk fruit
un : een kiwi
un : een groente
un : een winkel
: eten
une : een sinaasappel
: bang zijn, schrik hebben
de (ce ) : schrik hebben van (die hond),
de () : bang zijn om te (vallen)
une : een peer
une : een appel
une : een aardappel
: mogen, kunnen
une : een sla
une : een tomaat
: vallen
(loin) : te (ver)
(livres) : te veel (boeken)